De Beemster, een polder in Noord-Holland, is een van de vroegst drooggelegde meren in Nederland en staat sinds 1999 op de UNESCO-werelderfgoedlijst. De drooglegging begon in het begin van de 17e eeuw en markeert een belangrijk moment in de Nederlandse waterstaatkundige geschiedenis.
Ontstaan en investeerders
In de late 16e eeuw was de Beemster nog een groot binnenmeer, ontstaan uit veenafgravingen en overstromingen. In het begin van de 17e eeuw groeide de belangstelling om het meer droog te leggen en om te vormen tot vruchtbaar landbouwgebied. Een groep rijke kooplieden, regenten en andere investeerders, voornamelijk uit Amsterdam, zag hierin een winstgevende onderneming. Zij richtten in 1607 de "Beemstercompagnie" op om het droogleggingsproject te financieren. Onder hen bevonden zich invloedrijke figuren zoals Dirck van Os en Jacob Poppen.
Rol van Leeghwater
Jan Adriaanszoon Leeghwater, een molenmaker en waterbouwkundige uit De Rijp, speelde een belangrijke rol in de technische uitvoering van het droogleggingsproject. Hij adviseerde over de plaatsing van de molens en verbeterde hun ontwerp om efficiënter water te kunnen wegmalen. Hoewel hij niet de enige ingenieur was en zijn rol soms wat geromantiseerd is, was Leeghwater een sleutelfiguur in de organisatie en promotie van het project.
Methode van drooglegging
De drooglegging van de Beemster begon in 1607 en werd voltooid in 1612. De methode bestond uit het bouwen van een ringdijk rond het meer en het installeren van een stelsel van windmolens om het water weg te pompen naar een omringende ringvaart. In totaal werden er 43 windmolens ingezet om de circa 70 km² water weg te malen. Het land dat vrij kwam werd vervolgens systematisch ingedeeld volgens een strak geometrisch patroon van wegen, kavels en sloten – een uitdrukking van het toenmalige ideaal van orde en rationaliteit.
De molens bij Schermerhorn zijn vooral verbonden met de latere drooglegging van de Schermer (droog in 1635), maar illustreren goed hoe het molenstelsel functioneerde in dit soort projecten – en zijn dus ook relevant voor het begrip van de Beemsterdrooglegging.
Rol van de molens bij Schermerhorn
In en rond het dorp Schermerhorn, net ten noorden van de Beemster, werd een netwerk van windmolens gebouwd dat dienstdeed voor het wegmalen van water uit polders. Deze molens, waaronder de nog bestaande Museummolen, zijn typische voorbeelden van poldermolens: windgedreven schepradmolens die water uit de polder omhoog pompten naar een hoger gelegen boezem of ringvaart.
Hoewel de Beemster zijn eigen molenring had, toonde het succes van deze aanpak aan dat het systeem van windmolens zeer effectief was. De kennis en ervaring opgedaan bij de Beemster vormden bovendien de basis voor latere droogleggingsprojecten, zoals de Schermer.
De molens bij Schermerhorn zijn daarom representatief voor de techniek en infrastructuur die ook bij de Beemster zijn toegepast. Ze laten zien hoe windenergie op grote schaal werd ingezet om land terug te winnen op het water – een technologisch hoogstandje in de 17e eeuw.
Reactie plaatsen
Reacties